Als gevolg van de "Kulturkampf" in Duitsland vestigde zich in 1875 een gemeenschap van Duitse Paters Franciscanen in Moresnet-Chapelle en ontwikkelden er de Maria-verering.
Toen in 1887 de Duitse Staat en de Kerk zich verzoenden keerden de Franciscanen terug naar hun thuisland. De Duitse Jezuïeten namen de bedevaartsdiensten over met dezelfde ijver als hun voorgangers. Pater S.J. Engler werd de geschiedenisschrijver van de bedevaarten.
Zodra de situatie voldoende verbeterd was na de "Kulturkampf" raakten de Duitse kloosters herbevolkt en keerden de Paters Franciscanen terug naar Moresnet. Op 24 september 1894 kwam pater Johannes Ruiter met enkele confraters, hij startte als Pater Overste het klooster weer op, en de paters Jezuïeten verlieten het pelgrimsoord.
Als er iemand eervol moet vernoemd worden in deze kroniek is dat uiteraard Pater Johannes Ruiter, geboren op 1 januari 1846 in Empel aan de Nederrijn in Duitsland. Zijn naam is sterk verbonden aan het plaatselijke klooster van het bedevaartsoord.
De ontwikkeling van de bedevaarten was een geweldige realisatie van pater Johannes voor het welzijn van het klooster. In de eerste plaats wilde hij de stilte bewaren op de meditatieplaats, vooral rondom de kapel. In 1800 stond het beeldje van de Maagd in de rust van het bos zonder weg of bebouwing er omheen, maar in 1900 stond er tegenover de ingang van de kapel een herberg. Hij bevocht ook met succes een plan voor verkaveling van het bos naast de kapel, vanaf de Gemmenichstraat tot aan de kluizenaarshut "Klause". Dat zou inderdaad het einde geweest zijn van de stilte in het Mariaoord.
Daarnaast wijdde hij zijn energie aan de ontwikkeling van de bedevaarten, weg van de straat en de eetgelegenheden. De bouw van een grandioze kruisweg was zijn doel, maar dat belangrijk plan ondervond grote moeilijkheden. De onderhandelingen tot aankoop van de terreinen van de grootgrondbezitters en de overeenkomst met de gemeente waren niet gemakkelijk. De vereiste geldsommen waren enorm. Dit antwoordde Pater Johannes :
« Indien wij zouden werken voor onszelf, dan zou ik mij schikken in het belang van de moeilijkheden die zich voordoen, maar wat we hier ondernemen is voor de glorie van God, de eer van de Maagd Maria en het welzijn van de katholieke wereld. Wij doen wat we kunnen, de rest laat ik over aan de genade Gods ».
Zijn geloof werd niet ontgoocheld.
Dit is wat pater Johannes schreef aan de journalisten in Mönchengladbach op 11 mei 1903 :
« Omdat er te weinig werd geboden aan de pelgrims te Moresnet heb ik na overleg met Pater Provinciaal Basilius Pfanneschmid een geschikt terrein gezocht om er een kruisweg te bouwen. Het was toen mogelijk om een terrein te verwerven van 6 arpent vlakbij het klooster, toebehorend aan Mevr. Leroux, de echtgenote van de voorzitter van de rechtbank in Luik. In het geheim sprak ik Mr. Crémer, de huurder van het terrein. Ik vroeg hem of de eigenares bereid zou zijn tot verkoop van het goed en of hijzelf akkoord zou gaan met het plan. Mr. Crémer apprecieerde het plan en ging akkoord om het te steunen. Hij stelde me voor om samen naar Mevr. Leroux te gaan. Kort na dat bezoek werd de zaak geregeld. Mr. Crémer was een kostbare hulp bij de aankoop van een tweede weide. Ik kan het heldhaftige aanbod van Mr. Crémer niet voldoende roemen, het is zeker dat het gaat over een jaarlijkse gift van honderden Mark, Mr. Crémer is een van de grootste weldoeners van het klooster »
En Pater Johannes gaat verder :
« Tot dan heb ik de zaak geheim gehouden. Toen de aankoop definitief was heb ik burgemeester Schmetz op de hoogte gebracht. Deze was verrukt over het project, hij beloofde daadwerkelijke steun. Hij vertrouwde me toe dat de ontworpen weg naar Aken niet zoals voorzien langs het klooster zou lopen, maar ruim onder de tuin van de Paters Franciscanen, naast de grote weide van Mevr. Leroux. Ik besefte het belang van dit nieuws, ik vroeg Mr. Schmetz om dit nog stil te houden omdat ik van plan was om de tweede weide te kopen. Ik maakte een ontwerp tot verwerving van het terrein met het oog op een omwisseling, de burgemeester keurde dit idee goed en zou al het nodige doen om dit plan tot een goed einde te brengen. Het was moeilijk om de Franciscaner overheid te overtuigen voor aankoop van deze tweede weide. Toen Pater Provinciaal Basilius Pfanneschmid naar Moresnet kwam stemde hij in, met de opmerking dat ik alleen het plan kon goedkeuren met een "Fiat".
De eigenares stemde in met de verkoop van de tweede weide. Burgemeester Schmetz stond borg voor bijna de gehele aankoopsom die het geld leende zonder rente tot terugbetaling tijdens het superioraat van pater Sérapion Märzheuser. Het was niet eenvoudig om een regeling te vinden met de gemeente, zij maakten ons tal van problemen van politieke aard maar de burgemeester bleef zijn woord getrouw en dat liet toe de problemen te overwinnen. Hij heeft de zaak opgevolgd tot bij de hoogste instanties en kon stralend verkondigen "Ik heb zonet een bericht ontvangen van de minister, hij geeft zijn akkoord". Hij was ook de eerste om de bouw van een statie te financieren, de vierde.
De weide die Pater Johannes had gekocht voor 6 000 BF had zoals reeds gezegd een oppervlakte van 6 arpent (2 hectare) en vormt tegenwoordig het bovenste gedeelte van de kruisweg. De tweede weide was 13 arpent en kostte 9924 BF. Van deze grote weide hielden wij het gedeelte waar nu de staties 8 tot 11 staan, de rest werd geruild met de gemeente Moresnet. Wij waren eigenaar geworden van de verkaveling langs de kapel, eerst voorgesteld door de regering, alsook van het bos dat de grote kloostertuin werd, behalve de kluis van de aangrenzende tuin. Bovendien werden we eigenaar van de processieweg naar Aken, die langs de kapel komt en voor de kluis, met een doorgangsrecht voor voetgangers.
Het is interessant om weten dat het goed dat geruild werd met de gemeente behoorde bij de hoeve van Peter Arnold Franck, de vader van de stichter van de bedevaarten.
Op 24 februari 1896 ontving Pater Johannes zijn overplaatsing naar Paderborn. Zijn opvolger werd Pater Sérapion Märzheuser (van 24 februari 1896 tot 16 september 1897). Het lijkt dat de werken stillagen tijdens diens superioraat, maar in werkelijkheid heeft pater Sérapion uitstekend werk gedaan voor de vooruitgang van het project.
Toen hij Moresnet-Chapelle verliet had het eigendom geen schulden, bovendien zorgde hij voor een mooie som geld waarmee de werken konden beginnen.
Toen kwam Pater Venitius Fusbroich als overste (van 16 september 1897 tot 23 januari 1899). Hij was een vredig en rustig man die vaderlijk en verantwoordelijk was voor de bewoners van het huis en zijn ondergeschikten. Pater Johannes die in 1898 terugkwam in Moresnet schreef over hem : « Hij aanvaardde het project en heeft zelfs het Directorium aangeraden om het aan te nemen ». Het was hierdoor dat Pater Johannes alle vrijheid kreeg om vooruit te gaan in de verwezenlijking van het project.
In het midden van het aangekochte terrein bevond zich het kluizenaarshuis " Die Klause " (De Kluis) met een tuin van 28 arpent. Het was eigendom van de kerkfabriek van Moresnet en werd verhuurd voor een jaarlijkse prijs van 120 BF (vreemd genoeg werd dit eigendom gratis ter beschikking gesteld aan de Franciscanen in een rapport van 1876 !). Na de kluizenaars woonde er een timmerman, een steenhouwer met zijn echtgenote van 1889 tot 1891, broer en zuster Franz en Dina Vandeveen, en tenslotte de arbeidersfamilie Johann Huynen met zijn vrouw en dochter tot 1 mei 1900.
De aankoop van de kluis was gewenst en noodzakelijk, wij willen niet blijvend een vreemd goed hebben middenin ons eigendom. Pater Johannes schreef : « Het moeilijkste was de aankoop van de kluis met tuin. Omdat het voorstel kostbaar en belangrijk was ben ik op dat ogenblik tussengekomen, midden in de vergadering van de kerkfabriek, en ik heb de aankoop grondig gesteund tot er een gunstig besluit genomen werd » (3 april 1898). Voor de tuin van 28 arpent gaf pater Johannes een weide van 53 arpent. In ruil voor de kluis moesten wij een huis bouwen van dubbele grootte ter waarde van 5000 BF op het terrein dat de kerkfabriek nu verworven had. Maar in plaats van dit gebouw stelde Overste Bernward Fuchs baar geld voor, wat aanvaard werd. Maar toen hen dan als bedrag 4000 BF werd voorgesteld, bouwde broeder Quintilien toch het vervangingsgebouw naast het "Spitälche", langs de weideweg naar Moresnet (dorp).
Na al deze voorbereidingen voor het grandioze plan en met hoop in God zette Pater Johannes zich tenslotte aan het werk. Alleen een vakman kan zich een objectief idee vormen van de omvang van dit werk. 50 tot 60 personen waren aan het werk: grondwerkers, steenhouwers, metselaars. Er werd een veldspoor van ¾ kilometer aangelegd, met passende wagentjes. Naast onze tuin, langs de weg naar Aken werd een enorme muur gebouwd met funderingen van 1,5 meter breed, de hele tuin werd genivelleerd, miljoenen m³ grond werden gestort langs de muur.
Omdat de open plaats voor het klooster in de richting van de kluis een groot hoogteverschil vertoonde werden grote hoeveelheden grond verzameld en op de zo ontstane heuvel werd de 12e statie van de kruisweg geplaatst.
Toen werd het werk voor de kruisweg en de voltooiing van de twaalfde statie aangevat. Dit vereiste 1400 m² muurtjes. De beelden van de kruisweg werden geleverd door beeldhouwer Piedboeuf uit Aken.
Ongelukkiglijk was Pater Johannes verhinderd door een ziekte in 1899. Het gehele werk aan de kruisweg werd stilgelegd gedurende 1899 en 1900. Uit schrik voor de enorme prijs had men meerdere punten uit het plan van Pater Johannes sterk gereduceerd, men had zelfs een muur gebouwd om het park te verkleinen (het deel dat nu de staties 9, 10 en 11 omvat). Gelukkig aanvaardde Pater Overste deze inkrimping niet, hij duidde Broeder Quintilien Barren aan om het werk verder te zetten. Broeder Quintilien had pas de bouw van een klooster voltooid in Dingelstädt, hij kwam in opdracht naar Moresnet op 22 januari 1899 . Na een informatiereis naar Fulda, Arensberg, Kevelaer en Hardenberg stelde hij een plan op dat werd aanvaard door Provinciaal Overste Joseph Kaufmann en dat leek op het beginplan van pater Johannes.
Al op voorhand had men bij een bedrijf uit Trier terracotta beelden besteld voor de staties. Alleen de beelden voor de eerste statie werden afgewerkt, maar kwamen nooit in Moresnet aan; ze bleven in Bonn waar ze op de Kreuzberg geplaatst werden. Ter vervanging werden kunststof beelden voorzien in één stuk per statie. Pater Provinciaal Joseph gunde het tweede lot beelden aan het klooster van Breslau-Carlowitz. Hij gaf ook opdracht aan Broeder Kletus om de muur te verwijderen die het park verkleinde en op die manier weer te werken volgens het beginplan. De opdracht voor de beelden van de huidige staties werd gegeven aan de beeldhouwer Professor Wilhelm Albermann in Keulen, het zijn haut-relief beelden waarbij de voornaamste figuren vrij staan van het geheel. Deze haut-reliefs werden vervaardigd in fijne Franse zandsteen. Elk relief kostte 1000 DEM. De 14e statie is bijzonder merkwaardig, ze heeft een relief van 2 bij 2,2 meter en kostte 2000 DEM. In de grot boven de personages van de 12e statie liet de toenmalige Pater Overste Bernward een kleine kapel inrichten om beschutting te bieden aan het beeld van St Franciscus met wondtekens. Het moge duidelijk zijn dat het klooster dergelijke kosten niet kon dragen, maar er waren belangrijke schenkingen.
Lijst van de schenkers van de staties van de Kruisweg :
Voor de kruisweg zelf werd het voornaamste werk in het park uitgevoerd door Broeder Quintilien Barren. De grotten zijn gebouwd volgens zijn plan: de ruwbouw is in puimsteen die uit de bodem werd gewonnen, de buitenkanten zijn bekleed met lavastenen, de binnenkanten met druipstenen, kalkspaten, marmer, glasslakken ingelegd in mozaïeken. Van Broeder Quintilien kwam ook de idee om de staties te scheiden door wallen.
Het park werd gerealiseerd door Joh. Suchart uit Dingelstädt. Hij en zijn arbeiders waren afkomstig uit Eichenfeld, ze waren zeer zorgvuldig. Van begin lente tot eind herfst gaven zij amper de som van 10 tot 20 Mark uit, zodat ze begin winter bij terugkeer thuis praktisch hun volledige loon aan hun familie konden geven. Gemiddeld betaalde Broeder Quintilien hen 2,22 Mark per dag, ze sliepen in de kluis en kregen eten in het klooster.
De lavas werden geleverd door de firma Jakob Meurin uit Andernach, de stalactieten door de firma Dietrich uit Clingen-Thüringen, de glasparels werden geschonken door de glasfabriek van Herzogenrath, de mijnen van Plombières en Kelmis leverden de metaalslakken. De marmerresten kwamen van beeldhouwers in Aken. De grond die vrijkwam door het egaliseren van de wegen volstond niet om de dieptes op te vullen, zodat er grond moest aangevoerd worden. Door Mr. Vanhauten werd ons de grond van zijn groeve, die lag langs de weg naar Kelmis, ter beschikking gesteld.
Landbouwers uit de ganse streek zorgden met veel vreugde voortdurend voor het aanvoeren van de miljoenen m³ grond voor de wallen, de slakken en assen vanuit de mijnen van Bleyberg, Kelmis en Herzogenrath voor de wegen, 4000 tot 5000 holle stenen uit Vaals. Hun loon bestond uit een forse maaltijd in het klooster en wat voeder voor de paarden. 25 paardenbezitters hadden zich snel aangeboden om één dag per week te komen vervoeren gedurende meerdere maanden. Sommigen werkten meerdere dagen, anderen zo dikwijls als ze konden. Het was een plezier om te zien hoe arbeiders en voerders zich elke morgen kwamen aanbieden aan het klooster. De spannen kwamen van Moresnet, Gemmenich, Lontzen, Montzen, Bleyberg, Hombourg en zelfs van Henri-Chapelle. Door dit vrijwilligerswerk spaarde het klooster grote sommen geld, maar het werk ging veel vlugger vooruit dan het begroot was. Het grootste deel van de arbeiders waren jongeren, boerenzonen en -knechten. Zij waren blij en fier dat zij konden deelnemen aan de vooruitgang van het Mariaoord en de bouw van de Kruisweg. We geven graag de naam van een aantal vrijwilligers :
Beuken, Brouwers, Cremer, Goor, Janssen, Königs, Kannot, Kraus, Rademecker, Résimont, Ferd. Schmetz, Schoonbroodt, Schyns Mühle en gebroeders Ahn Wirtz. Uit Gemmenich en andere buurgemeenten: Aldenhoff, Austen, Barth, Charlier, Cormann, Counot, Franssen, Félix Franzen, Familie Franzen, Weduwe Habets, Jongen-Schyns, Kessels, Lennarts, Mohnen, Renardy, Render, Neycken, Cool (Lontzen), Keutgen, Lautermann, Pelzer, Rademacher, Schrymecker (Kelmis), Renardy uit Bleyberg en nog enkele anderen uit Hombourg en Montzen.
Een hoeveelheid ijzerwerk, vooral hekken en poorten, werd gesmeed door Broeder Valens Zimmermann die hier meerdere jaren gewerkt heeft met hulp van enkele leerlingen. Net zoals Broeder Quintilien heeft Broeder Valens kunstzinnig werk geleverd hier in Moresnet.
De 12e statie kreeg enkele verbouwingen, twee kansels werden toegevoegd, de statie werd verhoogd, en nadat de vier eerste beelden, de gekruisigde Jezus, Maria, Johannes en Maria-Magdalena werden aangevuld met de twee moordenaars en een centurion, droeg Pater Overste Bernward Fuchs op 24 mei 1903 de eerste mis op. In de lente van 1904 werd het laatste haut-relief van de 14e statie geleverd.
En zo eindigden de werken aan de kruisweg.
De groenbegroeiing kon zich harmonieus ontwikkelen.